Wanneer is een boom ‘goed’?
Waarom objectief standaardiseren nodig is – lessen uit een ‘second opinion’
Zo nu en dan wordt er een beroep gedaan op onze objectieve kijk op situaties bij het duurzaam inpassen en behouden van waardevolle bomen. Zoals in deze case uit onze praktijk waarbij een gemeente moest beslissen over monumentale bomen. Dat moest die gemeente doen op basis van het advies van drie gerenommeerde groenbedrijven met volstrekt uiteenlopende beoordelingen.
Meningen van tafel
In bepaalde probleemsituaties is het ‘helpfull’ dat meningen plaatsmaken voor feiten. Dat vraagt om een zekere denkwijze. Want hoe vaak betrap je jezelf er niet op dat je bij het zien van een bedenkelijke groeisituatie direct een conclusie paraat hebt? Een conclusie die na verder onderzoek wel eens anders uit kan pakken?
Eerst feiten
Wij, als collega’s van Alles over Groenbeheer, delen de gedachte dat we altijd onafhankelijk en objectief moeten zijn. Dus eerst de feiten op een rij en dan pas een conclusie met een passend advies. Vanwege die onbevooroordeelde kijk worden we regelmatig gevraagd om zienswijzen van andere specialistische bureaus te beoordelen. Dan verzorgen we dus de ‘second opinion’, altijd ter ondersteuning van de vragende partijen. Die weten vanwege de veelheid aan informatie en de uiteenlopende resultaten en adviezen niet meer wat er nu écht moet gebeuren. En dus ook niet hoe ze verder moeten.
“Wat moeten we nu doen?”
Deze vraag speelde onlangs bij een gemeente met een aanzienlijk aantal monumentale bomen. Deze gemeente had inmiddels drie uiteenlopende adviesrapporten van drie toch zeker gerenommeerde groenbedrijven. Ons werd gevraagd om de rapporten te toetsen op kwaliteit en vast te stellen “wat er nu echt moet gebeuren”. Wij baseerden ons daarbij op alle bekende richtlijnen en standaarden binnen het vakgebied en onze eigen jarenlange kennis en ervaring. We hebben zelf geen veldwerk verricht binnen deze opdracht.
Totaal uiteenlopende conclusies
Twee rapporten van bedrijf A konden de gemeente niet overtuigen. Daarop zijn ook bedrijven B en C gevraagd de zaak te onderzoeken. Dit resulteerde in nog meer informatie, conclusies en adviezen. Helaas ook van uiteenlopende aard. Dit maakte het voor de opdrachtgever alleen maar gecompliceerder.
Zo werd bijvoorbeeld de conditie van de bomen vastgelegd:
- Bedrijf A: 20.56 % goed, 46.73 % voldoende, 28.04 % matig, 4.67 % slecht
- Bedrijf B: 85.11 % goed, 13.83 % redelijk, 1.06 % matig
- Bedrijf C: 91.01 % normaal, 6.74 % verminderd, 2.25 % sterk verminderd
Wat is ‘goed’?
Bij een opdrachtgever roept dit natuurlijk allerlei vragen op. Want hoe kan het dat bedrijf A ruim 20 % bomen als ‘goed’ beoordeelt, terwijl B 85 % ‘goed’ vindt? Of heeft ‘goed’ verschillende betekenissen? En waarom heeft bedrijf C niet de kwalificatie ‘goed’? Of is ‘normaal’ bij hen ‘goed’?
Een ander struikelblok is het advies omtrent de benodigde doorwortelbare ruimte. Waar bedrijf A ruim 30 m³ voorschrijft (met een minimum van 22 m³), vindt bedrijf B 5 tot 6 m³ voldoende. Bedrijf C benoemt 25 m³ als ideale groeiruimte.
Pijn over en weer
Wij voelen de pijn van de opdrachtgever, maar – de eerlijkheid gebiedt ons te zeggen – ook enigszins die van bedrijven A, B en C vanwege de dubbelzinnigheid van de tekst in de uitvraag. Want het was niet duidelijk of het ontwerp beoordeeld moest worden op toepasbaarheid of dat de huidige situatie in beeld gebracht moest worden, ongeacht het ontwerp.
Warrelknoesten en heksenbezems
Voor een opdrachtgever kan het resultaat van een door hen verleende opdracht de kenmerken dragen van twee boom-gerelateerde groeiaandoeningen: warrelknoesten en heksenbezems. Altijd warrig en moeilijk uit elkaar te trekken. Erg lastig als het gaat om onderzoeken, conclusies en adviezen binnen het duurzaam inpassen en behouden van waardevolle bomen.
NEN 2767: norm biedt uitkomst voor conditiebepaling
Het is van zeer groot belang dat uniformiteit nagestreefd wordt, dat we dus allemaal hetzelfde bedoelen als een boom als ‘goed’ beoordeeld wordt. Objectief standaardiseren dus, zoals de normontwikkeling volgens NEN 2767. Het hanteren van eigen normen schept alleen maar verwarring. Geldende standaarden zijn over het algemeen opgesteld door een team van uiteenlopende disciplines. Zij zijn daarbij uiteraard niet over één nacht ijs gegaan. Maak daar gebruik van bij het beantwoorden van de vragen van opdrachtgevers. Het helpt hen op basis van feiten te beslissen. Alleen het antwoord blijft dan nog maatwerk blijft.
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!